Ik fiets, dus ik denk?

Draagt fietsen bij aan beter of meer denken? Krijg je van het pure fietsen betere inzichten in de vraagstukken des levens?

 

Het wordt vaak in de bevestigende zin beweerd. De Vlaamse filosoof van de Bossche legt het in een verantwoordingsbrief aan zijn baas (de rector) als volgt uit: “Tijdens die uren – mag ik ze werkuren noemen? – leg ik echter de kiemen van veel vruchtbaar werk. Noem het mijn fietsende meditatie voor de productieve storm.” En elders in zijn boek: “Fietsen lokt een roes uit die onze gewone ervaringen intenser maken. Fietsen maakt mijn denken vrij.”
Andere auteurs reppen daarentegen in lijn met de bekende one-liner: ‘verstand op nul, blik op oneindig’ over de uitschakeling van de hersenactiviteit.
Zo zegt Tim Krabbé in een verslag over zijn beklimming van de Mont Ventoux: “Drieënveertig door drieëntwintig delen is onmogelijk. Iedere gedachte rolt onmiddellijk achterwaarts je hoofd uit.”

 

Ook Peter Winnen beschrijft een soortgelijke ervaring bij zijn heroïsche overwinning op de Alpe d’Huez: “Ongeveer op dit punt stopten concrete gedachten. Waarom iemand op zo’n moment door blijft trappen is me een raadsel. Ik moest me tevreden stellen met indrukken.”
Deze uitspraken moedigen niet aan om te gaan fietsen als je zit te wachten op een verlichtend inzicht.

 

Toch heb ík die momenten op de fiets wel gehad – de Aha-erlebnisse, als je ineens een verklaring vindt voor een probleem waar je eerder die dag op vastgelopen bent. Een bridgeprobleem, een naam die je ontschoten was, een hint om een conflict te tacklen, een treffende formulering van een zin, een rake aanduiding etc. Maar had ik al die invallen dan niet gehad als ik niet was gaan fietsen? Als je gewoon op een stoel naar buiten gaat zitten staren zal er toch ook wel iets opborrelen?
Kortom, ik weet het niet – het antwoord op de vraag of fietsen denken bevordert. Je kunt je ook afvragen of dat wel moet. Wat motiveert fietsen – behalve dat het een verrijkende reis door land en cultuur is. Het moet ook iets met het patroon (de monotonie van rondtrappende bewegingen) of de snelheid te maken hebben. Babs van den Bergh zegt dat fietsen niet de ideale manier van reizen is om indrukken op te doen. In vergelijking tot bijvoorbeeld het wandelen gaat fietsen daarvoor moeilijker:
“Maar fietsen heeft weer andere voordelen. Want juist omdat het ons natuurlijke tempo overstijgt, kan het een bevrijdende ervaring zijn. Een fietser vliegt een beetje….. Fietsend ga je sneller dan je eigenlijk kunt, en toch doe je het op eigen kracht.”
Fietsen moet – naar mijn indruk – toch gedefinieerd worden als een fysieke activiteit, waarbij vooral je fysieke staat wordt getraind. En als je er psychisch wat bij wint dan is dat meegenomen. Het een (het fysieke) kan natuurlijk niet zonder het andere (het psychische). “Fysiek is psychisch”, zeiden Koot en Bie al. Voor mij geldt ook de klassieke stelregel mens sana in corpore sane: een gezonde geest in een gezond lichaam. Zonder het een niet het ander, omdat denkwerk nu eenmaal een fysiek goede conditie veronderstelt. Is dit dan wat Van den Bossche bedoelt: dat hij het fietsen gebruikt als brandstof voor zijn intellectuele handelingen? Die andere filosoof Kant moest elke dag op hetzelfde tijdstip dezelfde wandeling maken. Had hij dat nodig voor zijn ‘Kritik der reinen Vernunft’, of was het een uiting van dwangneurose?

 

Ach ja, fietsen is – net als andere vormen van beweging – gewoon gezond. Je stelt er de onverteerbare gedachte van je eigen nakende afscheid mee uit. Denk daar maar eens over na.

 

Geciteerde literatuur:
Marc van de Bossche (2005), De passie van het wielrennen. Lemniscaat
Tim Krabbé (1978), De renner. Thomas Rap
Peter Winnen (2000), Van Santander naar Santander. Thomas Rap
Babs van den Bergh (2007), Inleiding in: Fietsen met Nietzsche. Prometheus

 

Marc Peeters
Nijmegen
15 april 2008