Velosofie of gewoon wat gemijmer?

Wat is nu in vredesnaam een velosofische beschouwing? Ik laat die vraag graag onbeantwoord, maar heb toch een bijdrage gemaakt, waarin ik zal putten uit een rijk fietsverleden van zo’n 50 jaar. De eerste herinnering is die van een jongetje van acht dat langs de rijksweg van Roermond naar Venlo fietste en bij het plaatsnaambord overstak om over het andere fietspad terug naar huis te fietsen. Zo, Thijsje was in de grote stad geweest! De laatste herinnering is een van de vele reguliere fietstochten als man van inmiddels zestig – vanuit Nijmegen met als beginrichting bijna onveranderd de Ooij of Berg en Dal, waarbij in beide gevallen Duitsland lang of kort wordt aangedaan. Daartussen liggen heroïsche tochten zoals met vriendje Pim ’s morgens om 4 uur de fiets naar Chaam te nemen, daar de hele dag naar beroemde wielrenners in de ‘8 van’ te kijken, vervolgens terug te fietsen en rond 1 uur ’s nachts weer in Roermond aan te komen. Dat hebben we een keer of drie gedaan. Wel boterhammen mee, maar geen water of bandenplakspul. En later, als echte racefietsfietser een onafzienbare reeks collen, bergen en heuvels, een stel Luik-Bastenaken-Luiks, wat Alpenbrevetten – en natuurlijk veel dijken en vlak werk, soms ook heel mooi. Kortom, genoeg op en af om er onderdehand eens genoeg van te krijgen. Dat laatste zal nooit het geval worden, maar met het klimmen der jaren en wat lichamelijke ongemakken is de motivatie de laatste jaren bepaald verminderd.

 

Waarom al dat gefiets – overigens nooit extreem veel (het jaarmaximum is 8500 km.)? ‘Omdat ik het kennelijk leuk vind’ is toch wel het eerlijkste en meest volledige antwoord. De competitie boeit me matig (wel op de buis!) – natuurlijk ook omdat ik geen groot talent ben. Mijn inschatting is dat ik ooit, als ik er ècht voor geleefd had, ècht voor getraind had, dat mijn maximum zou liggen in het met moeite bijbenen van het peloton der B-amateurs. Ik ben dus een recreant … het hoge woord is eruit (zijn fietsers eigenlijk niet allemaal miskende Eddy Merckxen? Nou dan).

 

Ik houd er niet van om aan het fietsen te veel velosofische waarde toe te kennen, het komt me kunstmatig over en al snel in de buurt van religie. Ik weet wel dat ik vanaf m’n jongste jeugd veel gefietst heb en dat altijd leuk ben blijven vinden, ik weet ook dat ik veel had gemist als ik die fietshobby niet zou hebben gehad.

 

Het mooie van fietsen is: je doet het allemaal zelf – dankzij een goede  fiets natuurlijk – je doet het met een mooie snelheid, een stuk sneller dan wandelen en een stuk langzamer dan met de auto. Je kunt weggetjes pakken waar een auto niet in mag; je ziet het landschap aan je voorbijtrekken en er zijn van die dagen geweest dat ik bij wijze van spreken ‘huilend weg fietste en lachend weer thuiskwam’. De fiets is een goede psycholoog.

 

Op de fiets, in m’n eentje althans, wordt soms veel, en soms nauwelijks gemijmerd; het woord filosoferen kan er soms op geplakt worden. Is dat velosofie, alleen al omdat het op de fiets gebeurt? Als ik met anderen een tocht maak, wordt er over en weer gepraat; soms small talk, dan weer diepgravender, maar de ‘echte’ velosofie doe ik toch in mijn eentje en kan zich uiteraard ook voordoen als ik weer eens achter moet blijven, wat zeker in het gebergte vaste prik was en is. Een ding is duidelijk: als de inspanning hevig is, vliegen de gedachteflitsen even snel weg als ze gekomen zijn. Voor velosofie is vereist dat de inspanning niet al te groot is – of dat de grote inspanning je goed afgaat. Op de fiets heb ik de wereld structureel verbeterd, heb ik mezelf een (voormalig) groot coureur gewaand, baanden seksuele fantasieën zich een weg, bedacht ik hoe ik de IND moest aanpakken in de procedure van een van mijn asielklanten. Maar vaak, heel vaak, dacht ik niks of niks gestructureerds. De beentjes draaiden de kilometers weg en thuisgekomen voelde dat goed – meestal dan.

 

Een herinnering van meer dan 20 jaar geleden is dat ik op een mooie zonnige zomerse doordeweekse dag met vriend Luc in de buurt van de Horst bij Groesbeek fietste en verzuchtte dat de werkende mensen niet half beseffen hoe mooi het leven van een werkloze kan zijn. Dat sluit mooi aan op mijn verwondering over dat werk-werk-werk gezever, maar dat is op zich een heel ander verhaal.

 

Een ander beeld dateert uit 1984 toen ik op de terugweg van Avignon naar Nijmegen ergens in midden Frankrijk op een hellend stuk weg fietste, in opperbeste stemming in een druilerig regentje. Er stond een man langs de weg die me wat meewarig leek aan te kijken en mijn spontane gedachte was: ‘jij weet niet half hoe goed ik me op dit moment voel’. Dat speciale gevoel, opgeroepen door het fietsen, heeft zich in de loop van de tijd in allerlei varianten & omstandigheden voorgedaan.

 

1995, begin van de beklimming van de Monte Terminillo. Ik was al twee keer afgestapt en vreesde als het zo doorging dat ik om moest draaien. Deze klim leek echt te veel te zijn voor mijn fietscapaciteiten die een jaar eerder door trombose een serieuze tik hadden gekregen. ‘Dit is ècht niet meer leuk’ had ik heel wat keren eerder gedacht, maar nu was het ècht veel te reëel. ‘Je zult zo toch je geld moeten verdienen!’ Maar goed, ik ging door, allengs nam de steilte wat af en op een gegeven moment ging het langs een grote Alpenwei waar tientallen Italianen aan de picknick waren – het zag er uitermate genoeglijk uit. Ik dacht zoiets als, dat is veel leuker dan hier fietsen – en fietste door. Die tegenstelling, die erin resulteert dat je iets anders doet dan wat je op dat moment aanlokkelijker lijkt heeft een velosofische kant: je weet/voelt intuïtief dat doorfietsen toch meer voldoening oplevert dan je in het gras te vlijen. Maar zuiver kun je dit ook weer niet beoordelen – want Luc fietste vooruit en die zou niet oneindig wachten daar ergens veel verderop.

 

De meest recente velosofische ervaring deed ik in juli 2008 op en deze situeert zich niet in een of ander bergdecor. Integendeel: industrieterrein Westkanaaldijk te Nijmegen. Dit kleine hoogtepunt was totaal onverwachts. Ik bracht de auto naar Carglass om de voorruit te laten vervangen. Wellicht even op wachten? Nou nee, het was half twee en rond vier uur zou-ie klaar zijn. ‘U kunt hier wachten, maar u kunt ook een fiets krijgen om wat in de buurt rond te rijden’. Die optie sprak me wel aan en zo’n twee uur heb ik met een snelheid van nul rondgepeddeld: dan weer eens linksaf, dan weer rechts, door het zinderende centrum van Beuningen, af en toe afstappen; en op het laatst over de dijk terug richting reparateur. Heerlijk, ook door de stevige wind en de dreigende wolken die net niet hun regen loslieten. Waarom was dat nu zo lekker? Ik denk de combinatie van het onverwachte tochtje, ik hoefde nergens heen,  reed over wegen en weggetjes die ik tot de dijk nog niet kende, niets vroeg om een sportieve prestatie, de lol van zo langzaam mogelijk fietsen en de ervaring daarmee toch vrij snel een redelijke afstand kunnen overbruggen. Er staat me niet bij dat ik tot erg diepzinnige gedachten ben gekomen, maar het was wel puur fietsgenot in het hier en nu.

 

En zo is er altijd wel iets dat je velosofie beïnvloedt. Het gevoel van zinloosheid: je fietst thuis weg om een paar uur later weer thuis aan te komen. Waarom dan weggaan? Maar ja, geldt dat niet ook voor naar je werk gaan en ’s avonds thuiskomen. Als het enige antwoord zou zijn: ‘geld’ zou dat een ontluisterend beeld op het bestaan geven. Er moeten dus zingevende elementen zijn die maken dat je de fiets pakt om van A naar A te rijden of van A naar A te gaan en tussendoor te werken. Om wat dan ook te doen tussen A en A. Maar welke dan? Ik voel ze maar kan ze niet pakken. Okee dan – soms een beetje!

 

Thijs Arts, 15 september 2008

Thijs Arts is asieljurist en (steeds meer) mooi-weer-fietser.