De dienstverlenende stad

Stel je geeft 200 personen in steden met meer dan 100.000 inwoners een basisinkomen en je stelt 100 verschillende soorten lichte elektrische voertuigen (lev) en fietsachtigen ter beschikking om mensen binnen de stad te vervoeren waarheen en wanneer zij dat willen, maar wel binnen de bebouwde kom. Bijvoorbeeld 20 riksja’s, 20 duofietsen, 10 groepsfietsen, 10 fietstaxi’s, 10 tandems, 5 bakfietsen, 5 vierfietsen, 5 rolstoelfietsen, 5 solartreintjes, 5 tandems, 5 (golf)karretjes voor personenvervoer. De standaard maximum snelheid is 25 km per uur voor iedereen.

Tussen 7 uur ‘s ochtends en 10 of 11 uur ’s avonds verzorgen de 200 basisinkomers het vervoer voor iedereen die daar behoefte aan heeft. In principe is het gratis, maar een kleine bijdrage (fooi) voor de rijder is gebruikelijk. Dat betekent dat feitelijk (vrijwel) niemand meer afhankelijk hoeft te zijn van persoonlijk gemotoriseerd vervoer. Persoonlijk gemotoriseerd vervoer is niet verboden, maar het geniet niet de privileges die het autoverkeer nu ten deel valt.

 

Zou het vervoer dan niet veel efficiënter geregeld zijn?

Wie heeft er dan nog een eigen auto nodig in de stad?

Als je het eerst wil uitproberen zou je kunnen beginnen met een autovrije binnenstad en 20 personen met een basisinkomen en 10 voertuigen.